In de wetgeving van de lidstaten moeten de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting en van informatie, met inbegrip van journalistieke, academische, artistieke en/of literaire uitdrukkingsvormen in overeenstemming worden gebracht met het recht op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening. Voor de verwerking van persoonsgegevens enkel voor journalistieke doeleinden of ten behoeve van academische, artistieke en literaire uitdrukkingsvormen moeten afwijkingen van of uitzonderingen op een aantal bepalingen van deze verordening worden ingesteld, teneinde indien nodig het recht op bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met het recht op de vrijheid van meningsuiting en van informatie, zoals dat in artikel 11 van het Handvest is vastgelegd. Dit dient met name te gelden voor de verwerking van persoonsgegevens voor audiovisuele doeleinden en in nieuws- en persarchieven. De lidstaten moeten derhalve wettelijke maatregelen treffen om de uitzonderingen en afwijkingen vast te stellen die nodig zijn om een evenwicht tussen die grondrechten tot stand te brengen. De lidstaten dienen dergelijke uitzonderingen en afwijkingen vast te stellen met betrekking tot de algemene beginselen, de rechten van betrokkenen, de verwerkingsverantwoordelijke en de verwerker, de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen of internationale organisaties, de onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten, samenwerking en coherentie, en betreffende specifieke situaties op het gebied van gegevensverwerking. Indien die uitzonderingen of afwijkingen per lidstaat verschillen, is het recht van de lidstaat waaraan de verwerkingsverantwoordelijke is onderworpen, van toepassing. Gelet op het belang van het recht van vrijheid van meningsuiting in elke democratische samenleving, dienen begrippen die betrekking hebben op die vrijheid, zoals journalistiek, ruim te worden uitgelegd.